theoretische kaders in verband met de taalverwerving van anderstalige nieuwkomers
Volgens Carolien Frijns en Koen Jaspaert (2017) kan men in de klas een krachtige leeromgeving voor taal leren creëren indien de elementen in de figuur hieronder aanwezig zijn.
Om te beginnen moet een school op schoolniveau een taalbeleid uitwerken waarbij ze drempels wegwerkt en ze gericht werkt aan het verbeteren van het leefklimaat op school. Daarvoor moet er op de school plaats zijn voor participatie van ouders, leerlingen en leerkrachten. Dit bevindt zich in de buitenste cirkel van de figuur. De drie binnencirkels bevinden zich op klasniveau. Ten eerste moet er een emotioneel veilig klimaat heersen in de klas, waarin kinderen mogen experimenteren om te leren. |
Kinderen moeten dus vrij zijn om zelf dingen te ontdekken in de klas. Ook het verder ontdekken en experimenteren met de thuistaal hoort hierbij.
Ten tweede, is het belangrijk dat de kinderen worden uitgedaagd met voor hen betekenisvolle taken. Deze taken kunnen invulling krijgen vanuit de leerkracht of vanuit de kinderen zelf.
En ten derde worden deze opdrachten het best door de klas als sociale groep aangepakt en niet individueel. De nadruk moet hier liggen op betekenisvolle groepservaringen creëren om te leren. Dit kan door bijvoorbeeld samen oplossingen te bedenken voor een probleem.
Vanuit die groepsevaringen kan uiteindelijk productieve interactie ontstaan. Daarin staat centraal dat de kinderen participeren en daardoor zoveel mogelijk taal leren.
Ten tweede, is het belangrijk dat de kinderen worden uitgedaagd met voor hen betekenisvolle taken. Deze taken kunnen invulling krijgen vanuit de leerkracht of vanuit de kinderen zelf.
En ten derde worden deze opdrachten het best door de klas als sociale groep aangepakt en niet individueel. De nadruk moet hier liggen op betekenisvolle groepservaringen creëren om te leren. Dit kan door bijvoorbeeld samen oplossingen te bedenken voor een probleem.
Vanuit die groepsevaringen kan uiteindelijk productieve interactie ontstaan. Daarin staat centraal dat de kinderen participeren en daardoor zoveel mogelijk taal leren.
Jonge kinderen leren nieuwe woordenschat telkens in een bepaalde context, losse woorden zijn veel moeilijker om te onthouden, dit geldt ook voor anderstalige leerlingen. Leerkrachten moeten ervoor zorgen dat een AN een voorwerp, gebeurtenis of situatie kan vasthangen aan het woord. Dit noemen we labelen. Wanneer de leerling een heleboel woorden leerde in een bepaalde context kunnen we die woorden samen gaan categoriseren. Het kind leerde het woord ‘eend’ misschien kennen bij een plaatje in een boek, maar ook een eend aan de vijver noemen we een ‘eend’ en ook een badeendje noemen we een ‘eend’. Op die manier kunnen we een heus netwerk opbouwen van nieuwe woorden die bij elkaar passen, zoals: eend, kuiken, vijver, zwemmen…
|
Voor anderstalige nieuwkomers kies je natuurlijk eerst woorden die die nuttig zijn voor het kind, zoals: klas, juf, bord, bank…
Om woorden aan te leren in de klas kan je volgens Lenaerts en Wauthier (2014) best de volgende vier fasen doorlopen: voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren.
Je gaat als leerkracht een leerling voorbereiden op het onderwerp met behulp van concreet materiaal. Zorg ervoor dat de leerling het voorwerp al kent. Dit noemen ze voorbewerken. In de fase van het semantiseren, leg je het onderwerp uit aan de hand van de context. Je kan dit in de klas doen met een verhaal of een concrete situatie. Daarna ga je consolideren, je laat de leerlingen het woord gebruiken, inoefenen en toepassen in concrete situaties in de klaspraktijk. En tot slot ga je controleren. Kan de leerling het woord wel echt toepassen en gebruiken?
Om woorden aan te leren in de klas kan je volgens Lenaerts en Wauthier (2014) best de volgende vier fasen doorlopen: voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren.
Je gaat als leerkracht een leerling voorbereiden op het onderwerp met behulp van concreet materiaal. Zorg ervoor dat de leerling het voorwerp al kent. Dit noemen ze voorbewerken. In de fase van het semantiseren, leg je het onderwerp uit aan de hand van de context. Je kan dit in de klas doen met een verhaal of een concrete situatie. Daarna ga je consolideren, je laat de leerlingen het woord gebruiken, inoefenen en toepassen in concrete situaties in de klaspraktijk. En tot slot ga je controleren. Kan de leerling het woord wel echt toepassen en gebruiken?